1. Inleiding
Zolang hij leefde wist vrijwel niemand dat de Nederlandse schilder George Hendrik Breitner gedurende vele jaren duizenden foto’s heeft gemaakt. Zelf heeft hij zich er zelden over uitgelaten.1 Het gold in Breitners tijd niet als een aanbeveling als een schilder gebruik maakte van foto’s. Eigen waarneming en inventiviteit werden een stuk hoger aangeslagen dan de hulp inroepen van een camera. Zo schreef de bekende criticus Albert Plasschaert in zijn boek Korte geschiedenis der Hollandsche schilderkunst, dat in Breitners sterfjaar verscheen, in verband met diens werk: ‘tevens lijkt mij hier en daar de hulp te erkennen van een photographisch toestel (dat gevaar)’.2
Het duurde na Breitners dood nog bijna veertig jaar voordat algemeen bekend werd dat hij op zo’n grote schaal had gefotografeerd. In 1961 kreeg het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) in Den Haag bijna 2000 negatieven en bijna 300 afdrukken geschonken door Hein Siedenburg (1908-1990). Ze waren afkomstig uit het bezit van zijn kort tevoren overleden vader, J.H.H. (‘Joop’) Siedenburg, die eigenaar was geweest van Buffa, de kunsthandel die Breitner vertegenwoordigde in diens laatste levensjaren. Siedenburg had ze naar verluidt gekregen van Breitners weduwe, Marie Jordan (1866-1948).
Op het moment dat die schenking plaatsvond en wereldkundig werd gemaakt werd er inmiddels heel wat ruimhartiger geoordeeld over het gebruik van foto’s door kunstenaars. De perscommentaren waren dan ook verre van negatief. Indien Breitner zich daadwerkelijk zorgen maakte over zijn postume reputatie, dan heeft Joop Siedenburg lang genoeg gewacht, of beter gezegd lang genoeg geleefd, om ervoor te zorgen dat de negatieven en afdrukken pas geopenbaard werden op een moment dat vrijwel niemand Breitner er nog om zou aanvallen.
Sindsdien zijn enkele malen nieuwe groepen Breitner-negatieven en -afdrukken opgedoken. Op dit moment zijn circa 2850 negatieven en afdrukken bekend, waarvan het RKD nog altijd zo’n driekwart bezit. De overige groepen bevinden zich in de Universiteitsbibliotheek Leiden, het Stadsarchief Amsterdam en het Rijksmuseum.3 Ook nu nog, vijftig jaar nadat voor het eerst bekend werd dat Breitner gefotografeerd had, blijven zijn foto’s intrigeren. Ze zijn bovendien zó talrijk en divers dat ze nog altijd onderwerp zijn van nieuwe inzichten en speculaties omtrent de redenen dat Breitner ze maakte, de manier waarop hij ze gebruikte en de wijze waarop hij het medium fotografie ‘bespeelde’.

George Hendrik Breitner
Zelfportret van George Hendrik Breitner
Den Haag, RKD – Netherlands Institute for Art History, inv./cat.nr. BR 1450
Notes
1 Tineke de Ruiter, ‘Foto’s als schetsboek en geheugensteun’, in Rieta Bergsma en Paul Hefting (red.), George Hendrik Breitner 1857-1923. Schilderijen, tekeningen, foto’s, Bussum (Thoth) 1994, p. 196. In brieven aan zijn collega-schilders Herman van der Weele en Willem Witsen komt de fotografie enkele keren voor. Zie voor de briefwisseling met Van der Welle: P.H. Hefting,. ‘Brieven van G.H. Breitner aan H.J. van der Weele’, in 19de eeuwse Nederlandse schilderkunst. Een zestal studies, Haarlem 1977 (Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek dl. 27 [1976]), pp. 127-173. De Witsen-correspondentie is grotendeels aanwezig in de collectie van de Koninklijkje Bibliotheek en is on-line raadpleegbaar via www.hetgeheugenvannederland.nl en www.dbnl.org
2 A. Plasschaert, Korte geschiedenis der Hollandsche schilderkunst. Van af de Haagsche School tot op den tegenwoordigen tijd, Amsterdam 1923, p. 122. Vgl. Tineke de Ruiter, ‘Foto’s als schetsboek en geheugensteun’, in: Rieta Bergsma en Paul Hefting (red.), George Hendrik Breitner 1857-1923. Schilderijen, tekeningen, foto’s, Bussum (Thoth) 1994, pp. 195-196.
3 De ‘Leidse collectie’ bestaat vooral uit circa 300 afdrukken en werd in 1984 gekocht van A.B. Osterholt. Deze verzamelaar had ze op zijn beurt verworven van de weduwe van Kees Maks, die ze op de veiling van Breitners ateliernalatenschap zou hebben gekocht (veiling Amsterdam (Frederik Muller & Cie) 13 mei 1924, lot. nr. 127). Paul Hefting meldde in zijn artikel ‘Notities over G.H. Breitner’ (Bulletin van het Rijksmuseum 16 (1968), p. 166) dat de collectie-Osterholt samenvalt met lot 127 in de veilingcatalogus, maar de omschrijving daarvan wijst meer op een groep reproductiefoto’s. De 263 negatieven van het Stadsarchief Amsterdam werden in 1995 in eigen huis herontdekt, zonder dat vastgesteld kon worden wat de herkomst was; de herkomst van de circa 65 afdrukken in het Rijksmuseum is onbekend (vaak is verondersteld dat ze deel uitmaakten van het legaat van Breitners weduwe, maar de zeer gedetailleerde inventaris daarvan vermeldt ze niet, terwijl ze door hun aantal en grootte anders toch wel opgenomen zouden moeten zijn). Een Nederlandse particulier verwierf in 2003 of 2004 tien afdrukken, waarvan één inmiddels deel uitmaakt van de collectie van de LaSalle Bank in New York.