2. Breitners carrière in vogelvlucht
George Hendrik Breitner werd in 1857 geboren in Rotterdam, een stad waarover hij later zou schrijven dat die hem nooit erg had aangetrokken.1 Hij vertrok in 1876 naar Den Haag, waar hij gedurende vierenhalf jaar, tot medio 1880, zijn opleiding volgde aan de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten. Hij werd lid van het schilderkunstige genootschap Pulchri Studio (1880) en werd ingeschakeld bij het schilderen van het Panorama Mesdag (1880-1881), dat nog steeds bestaat en toegankelijk is.2 In de jaren 1882-1883 ging hij geregeld om met Vincent van Gogh, met wie hij veel over straat liep ‘om figuren te gaan zoeken en aardige gevallen’, zoals Van Gogh schreef.3 In 1886 verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij met een korte onderbreking in de jaren 1903-1906 gedurende de rest van zijn leven woonde. Al maakte hij diverse uitstapjes en reizen, Amsterdam was zijn voornaamste inspiratiebron en werkterrein. In 1889 werd hij er lid van de kunstenaarsvereniging Arti et Amicitiae. Die vereniging organiseerde in 1901-1902 een groot overzicht van zijn werk, toen Breitner al over het hoogtepunt van zijn carrière was, maar de kritieken nog overwegend lovend waren. In de daaropvolgende jaren veranderde dat en werd hem van tijd tot tijd verweten zich te veel te herhalen. Na 1914 heeft Breitner nauwelijks meer geschilderd en had hij ook geen afzonderlijk atelier meer.4
Als schilder is Breitner moeilijk in te delen. Hij wordt geregeld als impressionist beschouwd, maar daarvoor is zijn palet te donker. Voor een realist is zijn toets weer te vrij. Hij stond min of meer buiten alle geijkte stromingen en bewegingen. Met Van Goghs werk had hij weinig op. In 1892 schreef Breitner naar aanleiding van een tentoonstelling van diens werk: ‘Ik kan het niet helpen, maar ik vind het kunst voor Eskimos, ik kan er niet van genieten. Ik vind het eerlijk grof en onhebbelijk, zonder de minste distinctie, en buitendien alles nog gestolen goedje van Millet en anderen’.5 Het onbegrip was overigens wederzijds.6 Nieuwe stromingen die na de eeuwwisseling opkwamen, zoals het luminisme van Piet Mondriaan en Jan Sluijters, konden Breitner ook al niet bekoren.7 Toen de jonge Kees Maks, aan wie Breitner zo nu en dan aanwijzingen gaf en die tussen 1898 en 1914 een naburig atelier gebruikte, een schaduw blauw schilderde, zou Breitner opgemerkt hebben ‘Hoe kan nou een schaduw blauw zijn?’ Ter vergoeilijking zou hij eraan toegevoegd hebben dat hij het nóg modernere werk van Jan Sluijters nog veel minder kon waarderen.8
Hoewel Breitner de aansluiting miste met de jongere generaties en na 1900 kritischer dan voorheen werd beoordeeld in de pers, werd hij niet vergeten. Toen er in 1917 een steuncomité werd opgericht om Breitners financiële nood te lenigen, kwam er al snel zo’n 60.000 gulden binnen. Nadat Breitner in 1923 overleden was, kon zijn weduwe hiervan ook op de been gehouden worden.9 In geldnood zat Breitner overigens bijna zijn hele leven. Een flink deel van zijn correspondentie is aan geldzaken gewijd. Dat eeuwige gebrek aan geld weerhield hem er overgens niet van aanzienlijke bedragen te besteden aan fietsen en fotograferen.10 Hij heeft duizenden opnamen gemaakt, honderden afdrukjes en afdrukken gemaakt en verschillende camera’s bezeten.
Notes
1 Brief aan A.P. van Stolk, oktober 1883. Zie P.H. Hefting, G.H. Breitner. Brieven aan A.P. van Stolk, Utrecht 1970, p. 49.
2 Yvonne van Eekelen (red.), Magisch Panorama. Panorama Mesdag, een belevenis in ruimte en tijd, Zwolle/Den Haag 1996.
3 Brief van Vincent van Gogh aan Theo van Gogh, circa 11 juli 1883 (brief 361 in Vincent van Gogh, De brieven. De volledige, geïllustreerde en geannoteerde uitgave (eds Leo Jansen, Hans Luijten en Nienke Bakker), Amsterdam 2009 (http://vangoghletters.org/vg/letters/let361/letter.html).
4 Rieta Bergsma en Paul Hefting, ‘George Hendrik Breitner. “Le peintre du peuple”’, in idem (eds), George Hendrik Breitner 1857-1923. Schilderijen, tekeningen, foto’s, Bussum 1994, pp. 26-27.
5 Brief aan Johanna van der Weele (de echtgenote van Herman), 25 december 1892, geciteerd naar P.H. Hefting, ‘Brieven van G.H. Breitner aan H.J. van der Weele’, in 19de eeuwse Nederlandse schilderkunst. Een zestal studies, Haarlem 1977 (Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek dl. 27 [1976]), pp. 148-149.
6 Idem, p. 129.
7 Rieta Bergsma en Paul Hefting, ‘George Hendrik Breitner. “Le peintre du peuple”’, in idem (eds), George Hendrik Breitner 1857-1923. Schilderijen, tekeningen, foto’s, Bussum 1994, p. 27.
8 A.B. Osterholt, Breitner en zijn foto’s, Amsterdam 1974, ongepagineerd.
9 Rieta Bergsma en Paul Hefting, ‘George Hendrik Breitner. “Le peintre du peuple”’, in idem (eds), George Hendrik Breitner 1857-1923. Schilderijen, tekeningen, foto’s, Bussum 1994, p. 28.
10 Zie over het fietsen o.a. P.H. Hefting, ‘Brieven van G.H. Breitner aan H.J. van der Weele’, in 19de eeuwse Nederlandse schilderkunst. Een zestal studies, Haarlem 1977 (Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek dl. 27 [1976]), pp. 154-155.